GRONDWERK, o. de fondamenten van een gebouw;
— de arbeid in of met den grond, het graaf- of delfwerk;
— (ook) een werk dat in den grond wordt tot stand gebracht, b. v. het graven van een kanaal, het maken van dijken, of vestingwerken enz. GRONDWERKER, m. (-s), arbeider die grondwerk verricht.