GRONDLIJN, v. (-en), (meetk.) die zijde eener figuur, die gerekend wordt horizontaal te loopen, basis;
— (bouwk.) eene der hoofdlijnen van een bouwkundig ornament;
— (art.) de koorde der boog, die de kogel moet beschrijven;
— (fig.) hoofdtrek (in een karakter), hoofdlijn (in een plan), enz.