1. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (Zuidn.) grabbelen: de kinderen grielen naar de pepernoten.
2. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (gew.) krioelen.
3. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (gew.) onophoudelijk lachen, kinderachtig zijn.
Gepubliceerd op 12-09-2018
betekenis & definitie
1. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (Zuidn.) grabbelen: de kinderen grielen naar de pepernoten.
2. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (gew.) krioelen.
3. GRIELEN, (grielde, heeft gegrield), (gew.) onophoudelijk lachen, kinderachtig zijn.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: