v. (Zuidn.) lust, trek, zin, smaak: zijne goesting doen, naar eigen verkiezing handelen: ieder zijne goesting, ieder zijn meug;
— bekomst: mag ik mijne goesting niet eten? zooveel ik lust;
— iem. zijne goesting van iets geven, zooveel als hij verlangt.