GLOREN, (gloorde, heeft gegloord), glimmen, glanzen er gloorde geen sprankje vuur in den haard;
— een zacht, glanzend schijnsel geven, lichten de ochtend begon te gloren;
— flikkeren er gloorde iets wilds in zijn oog;
— gloeien, blaken zij doet mijn boezem gloren;
— (dicht.) doen glimmen, doen gloeien wees welkom, heilrijkst licht, dat ooit de dagkim gloorde. .