GLARIËN, (glariede, heeft geglaried), (Zeeland en Zuidn.) glinsteren, schitteren (van iets glanzigs waarin verschillende kleuren en tinten spelen): de oogen van katten glariën; eene glariënde zijden stof,
— (van het oog van een zieke of van iem. die buiten zichzelven is van woede), glazig staan, verwilderd starren.