GEZWIND, bn. bw. (-er, -st), rap, vlug: het gezwinde hert; iem. te gezwind zijn, hem te vlug af zijn;
— (van zaken) snel: met gezwinde pas (van soldaten), 108 schreden in de minuut;
— gezwinde lading (voorheen bij de infanterie) de snelste wijze van laden;
— gezwinde lont (vuurwerkerij), eene soort van lont die zeer gemakkelijk vuur vat en spoedig verbrandt;
— bw. op snelle wijze hij liep er gezwind hem;
— snel! vlug !: scheer je weg gezwind !,
— spoedig ach, waarom zoo gezwind ? GEZWINDHEID, v. vlugheid, snelheid, spoed.