Gepubliceerd op 06-09-2018

Gemeenzaam

betekenis & definitie

GEMEENZAAM, bn. bw. (...zamer, -st), als gelijke met iem. omgaande, familiaar, vertrouweIjjk minzaam: een gemeenzaam vriend, vertrouwd vriend; hij is gemeenzaam jegens iedereen; zij was al te gemeenzaam met den baron, al te vrijgemeenzame uitdrukking, eene ailedaagsche, niet deftige uitdrukking; gemeenzaam met iets zijn, er mede vertrouwd zijn;

— b.w. op eene wijze die blijk geeft van gemeenzaamheid, vertrouwelijk: gemeenzaam met iem. omgaan; zich gemeenzaam aanstellen, zich vrijpostig gedragen.