GELIJKELIJK bw. op gelijkmatige wijze: gelijkelijk deden, verdeden, zoodat ieder evenveel krijgt;
— op denzelfden tijd, te gelijk allen stoven gelijkelijk op;
— in dezelfde mate, evenzeer twee klippen zijn hier gelijkelijk te mijden; poëzie die en gevoel en smaak en oordeel gelijkelijk bevredigt.