Gepubliceerd op 02-09-2018

Geef

betekenis & definitie

GEEF, m. (spr.) hij is van Kleef, hij houdt meer van den heb, dan van den geef, hij houdt meer van hebben, dan van geven;

zijn deel te geef of te neem stellen, (in het vroegere rechtswezen, in betrekking tot goed dat twee personen gemeenschappelijk in eigendom hebben of bezitten, en waarvan aan elk van beiden een gelijk deel toekomt) zijn deelgenoot de keus laten het óf te geven óf te nemen voor den prijs, dien men zelf bepaald heeft;
— te geef, bijwoordelijke uitdrukking, voor niet, om niet: oude kasten, die op de verkoopingen bijna te geef en als brandhout verkocht worden; al dat genot hebben zij te geef, daarvoor behoeven zij niets te betalen;
— iets niet te geef hebben, er veel voor moeten betalen;
— bijzonder goedkoop, schandekoop het is schandekoop, waarlijk het is te geef.