GARNEEREN, (als scheepst. ook GARNIEREN), (garneerde, heeft gegarneerd), (van kledingstukken, sieraden enz.) ze met een opnaaisel of boord van eene andere, veelal fijnere of kostbare stof beleggen of omzoomen: een kleedje met franje gegarneerd; een met fluweel en kantwerk gegarneerde japon;
— (Zuidn.) eene tafel met bloemen garneeren, versieren;
— (scheepst.) (van de lading) ze garneeren, ze door eene bedekking van planken tegen schade beveiligen, ze met eene losse beplanking bedekken, om daarop weder andere goederen te stouwen.