Gepubliceerd op 02-09-2018

Gareel

betekenis & definitie

GAREEL (in de volkstaal GREEL), o. (-en), lederen halsjuk van een trekdier, halsgordel: een trekdier in het gareel slaan, voor den wagen, den ploeg spannen;

— als zinnebeeld van slavernij, drukkende dienstbaarheid of afhankelijkheid in 't algemeen, juk, boei, band, kluister: in ‘t streng gareel der staatzucht afgesloofd;
— slaafsch gareel, slavenjuk;
— iem. in het gareel slaan, hem noodzaken zich te onderwerpen en diensten te bewijzen:
— in het gareel zwoegen, draven, enz., een moeilijk en kommervol leven leiden;
— een trekdier in het gareel spannen, het in het getouw, in de trekstrengen spannen, het aanspannen;
— (bij uitbr.) gerei, tuig; iemand in 't gareel spannen, hem in ’t touw zetten, aan ’t werk zetten;
— in iemands gareel draven, hem slaafs gehoorzamen of navolgen;
— in hetzelfde gareel loopen, nauw aan elkander verbonden zijn, (bij uitbr.) altijd samen zijn;
— (art.) breede lederen riem die om de borst van een trekpaard bevestigd wordt en waaraan de trekstrengen worden verbonden, borstriem;
— (jachtt.) touwen strik waarmede in de vinkenbaan de lokvogels worden vastgemaakt;
— (werktuigk.) het samenstel waarmede men een stoomwerktuig in gang brengt of doet stilstaan.