FACULTEIT, v. (-en), bevoegdheid; tak van wetenschap (aan eene hoogeschool);
— de vijf faculteiten: godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, geneeskunde, letteren, wis- en natuurkunde; een hoogleeraar in de medische faculteit;
— college van hoogleeraren eener faculteit een proefschrift voor de faculteit verdedigen;
— de studenten die tot dezelfde faculteit behoren, in dezelfde faculteit studeeren de philosophische faculteit van het Leidsche studentencorps; de praeses der faculteit.