Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie S
- SPONZAAG
- SPONZEBAKJE
- SPONZEDOOS
- SPONZEDUIKER
- SPOOG
- SPOOK
- SPOOKACHTIG
- SPOOKDIER
- SPOOKGEESTEN
- SPOOKSEL
- SPOOKSPRINKHAAN
- Spoor
- SPOORBAAN
- SPOORBEEN
- SPOORBIJSTER
- SPOORBLAAS
- SPOORLOOS
- SPOORMAK
- SPOORMAKER
- SPOORRADJE
- SPOORSLAGS
- SPOORSTAAF
- SPOORSTUDENT
- SPOORTIJD
- SPOORTREIN
- SPOORWEG
- SPOORWIEK
- SPORADEN
- SPORADISCH
- SPORE
- Sporen
- SPORENHOUDER
- SPORKEBOOM
- SPORKENHOUT
- SPORRELIG
- SPORRELING
- Sport
- SPORTARTIKEL
- SPORTBLAD
- SPORTIEF
- SPORTKAR
- Spot
- SPOTACHTIG
- SPOTBOEF
- SPOTGOEDKOOP
- SPOTLACH
- SPOTSWIJZE
- SPOTTELIJK
- Spotten
- SPOTTENDERWIJZE
- SPOTTER
- SPOTTERNIJ
- SPOTVOGEL
- SPOTWERK
- SPOTZIEK
- SPOTZUCHT
- SPOTZUCHTIG
- Spouw
- Spouwen
- SPOUWER
- Spouwertje
- SPOUWGANG
- SPRAAK
- SPRAAKBELEMMERING
- SPRAAKKUNDIG
- SPRAAKKUNST
- SPRAAKKUNSTENAAR
- SPRAAKLEER
- SPRAAKZAAM
- SPRAAKZINTUIG
- SPRAKE
- SPRAKELOOS
- SPRAKELOOZE
- SPRANG
- SPRANK
- SPRANKEL
- SPRANKELEN
- SPRANKELVUUR
- SPREEKACHTIG
- SPREEKBEURT
- SPREEKCEL
- SPREEKGESTOELTE
- SPREEKHOORN
- SPREEKTAAL
- SPREEKWOORD
- SPREEKWOORDELIJK
- SPREEKWOORDENBOEK
- SPREEKZAAL
- SPREEUW
- SPREEUWBEZIE
- SPREEUWEBEK
- SPREEUWEN
- SPREEUWENEI
- SPREEUWSCHIMMEL
- SPREI
- SPREIDEN
- SPREIDSEL
- SPREIEN
- SPREISCHOL
- SPREKELIJK
