Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie K
- Kleermand
- Kleerooge
- Kleerscheuren
- Kleertjes
- Kleertob
- Klef
- Klefferen
- Klefferig
- Klei
- Kleiaardappel
- Kleiachtig
- Kleiakker
- Kleien
- Kleier
- Kleigraver
- Klein
- Klein-kinderschooltje
- Kleinachten
- Kleinachter
- Kleinambtenaarsexamen
- Kleinbaas
- Kleinbladig
- Kleinboon
- Kleine
- Kleineerder
- Kleineeren
- Kleinen
- Kleingeestig
- Kleingeld
- Kleingeloovig
- Kleingoed
- Kleingooien
- Kleinhandel
- Kleinhartig
- Kleinheid
- Kleinhoofdig
- Kleinigheid
- Kleinjantje
- Klëinjong
- Kleinkind
- Kleinkrijgen
- Kleinmaken
- Kleinmeid
- Kleinmeter
- Kleinmoedig
- Kleinmond
- Kleinneef
- Kleinnooi
- Kleinood
- Kleinoogig
- Kleins
- Kleinschrift
- Kleinslaan
- Kleinsmid
- Kleinsnijden
- Kleinsteedsch
- Kleinte
- Kleintje
- Kleintongetje
- Kleinvee
- Kleinverver
- Kleinvin
- Kleinvinger
- Kleinwrijven
- Kleinzagen
- Kleinzeerig
- Kleinzen
- Kleinzielig
- Kleinzoon
- Kleipeer
- Kleiplaats
- Kleit
- Kleitrapper
- Klem
- Klemdraai
- Klemgrond
- Klemhaak
- Klemhoef
- Klemmen
- Klemmend
- Klemmer
- Klemrede
- Klemtoon
- Klemvoet
- Klemwoord
- Klens
- Klensdoek
- Klenteng
- Klenus
- Klenzen
- Klenzer
- Klep
- Klepbroek
- Klepel
- Klepelriem
- Klephoorn
- Kleppel
- Kleppen
- Klepper
- Klepperen
