Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie I
- Installen
- Installig
- Instampen
- Instamper
- Instandhouding
- Instantané
- Instantané-opname
- Instantelijk
- Instantie
- Instappen
- Instauratie
- Insteekblad
- Insteeksel
- Insteekslot
- Insteigeren
- Insteken
- Insteker
- Instel
- Insteldoek
- Instelgoed
- Instellen
- Insteller
- Instelling
- Instelpenning
- Instemmen
- Instemming
- Instendiglijk
- Instevenen
- Instieren
- Instigatie
- Instigeeren
- Instijgen
- Instikken
- Instinct
- Instinctief
- Instinctmatig
- Instippen
- Institueeren
- Instituteur
- Institutie
- Instituut
- Instommelen
- Instoomen
- Instooten
- Instoppen
- Instormen
- Instorten
- Instouwen
- Instoven
- Instreven
- Instrijken
- Instrooien
- Instroomen
- Instructeur
- Instructie
- Instructie-bataljon
- Instructief
- Instrueeren
- Instrument
- Instrumentaal
- Instrumentalis
- Instrumentarium
- Instrumentatie
- Instrumentdoos
- Instrumenteeren
- Instrumentenfabriek
- Instrumentist
- Instrumentkas
- Instrunkelen
- Instudeeren
- Instuif
- Instuiken
- Instuiven
- Instulpen
- Insturen
- Instuwen
- Insubordinatie
- Insuffisant
- Insuikeren
- Insukkelen
- Insulair
- Insulinde
- Insult
- Insulteeren
- Insurgent
- Insurrectie
- Int
- Intabuleeren
- Intact
- Intanden
- Intang
- Intappen
- Intast
- Inteekenaar
- Inteekenbiljet
- Inteekenen
- Inteekeningsprijs
- Inteekenlijst
- Integendeel
- Integraal
