Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie H
- Hetgeen
- Hetman
- Hette
- Hetwelk
- Hetzelfde
- Hetzelve
- Hetzij
- Heug
- Heugel
- Heugen
- Heugenis
- Heuglijk
- Heukel
- Heuken
- Heukerboertje
- Heukeren
- Heukerswinkeltje
- Heul
- Heulbloem
- Heulen
- Heulsap
- Heumig
- Heup
- Heupbeen
- Heur
- Heureka (gr.)
- Heuristiek
- Heurst
- Heusch
- Heuschelijk
- Heuschheid
- Heuschig
- Heutemeteut
- Heutemeteuten
- Heuvel
- Heuvelachtig
- Heuvelig
- Heuvelkling
- Heuzig
- Hevel
- Hevelbarometer
- Hevelen
- Hevelpomp
- Hevelvormig
- Hevig
- Hevigheid
- Heviglijk
- Hexaeder
- Hexagoon
- Hexameter
- Hiaat
- Hibridisch
- Hidalgo (sp.)
- Hiel
- Hielband
- Hielen
- Hieling
- Hielingplaat
- Hiellap
- Hieltik
- Hiep
- Hieps
- Hier
- Hieraan
- Hiërarchie
- Hiërarchisch
- Hiëratisch
- Hierbeneden
- Hierenboven
- Hierheen
- Hiëroglief
- Hierom
- Hierzijn
- Hierzoo
- Hieuwen
- Hieven
- High-church (eng.)
- Hij
- Hijgen
- Hijgerig
- Hijlik
- Hijliken
- Hijlikmaker
- Hijmen
- Hijs
- Hijsch
- Hijschbalk
- Hijschen
- Hijschijzer
- Hijze
- Hik
- Hikhakkerij
- Hikken
- Hikkerig
- Hikkertje
- Hil
- Hilariteit
- Hild
- Hillebil
- Hilletje