Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Gerol
- Gerommel
- Geromorphinisme
- Gerond
- Geronk
- Geronnen
- Geronsel
- Geronten
- Gerontisme
- Gerook
- Geros
- Geroutineerd
- Gerre
- Gerrit
- Gers
- Gerst
- Gerstaar
- Gerstebaarden
- Gerstekoek
- Gersten
- Gerstenat
- Gerstenoogst
- Gerstepap
- Gerstgrassen
- Gerucht
- Geruchtmakend
- Gerugd
- Geruik
- Geruil
- Geruim
- Geruisch
- Geruischloos
- Geruischmakend
- Geruit
- Geruk
- Gerust
- Gerustelijk
- Gerustheid
- Geruststellen
- Geruststellend
- Gerven
- Gerwe
- Ges
- Gesabel
- Gesakker
- Gesammel
- Gesar
- Gesatineerd
- Geschaaf
- Geschaak
- Geschaakt
- Geschaard
- Geschachel
- Geschakeerd
- Geschal
- Geschapen
- Geschapenheid
- Gescharrel
- Geschater
- Gescheeld
- Gescheept
- Gescheer
- Geschel
- Gescheld
- Geschelpt
- Geschemel
- Geschemer
- Geschenk
- Geschep
- Gescherm
- Geschermutsel
- Gescherts
- Geschetter
- Gescheurd
- Geschiedboek
- Geschieden
- Geschiedenis
- Geschiedenisboek
- Geschiedkunde
- Geschiedrol
- Geschiet
- Geschift
- Geschik
- Geschikt
- Geschil
- Geschild
- Geschilder
- Geschilpunt
- Geschimmeld
- Geschimp
- Geschitter
- Geschoffel
- Geschoft
- Geschok
- Geschommel
- Geschooi
- Geschop
- Geschoren
- Geschot
- Geschouderd
