Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Bredstokje
- Breed
- Breedbaard
- Breedbekkig
- Breedborstig
- Breeddoek
- Breeddoeksch
- Breeden
- Breedgebouwd
- Breedheid
- Breedneus
- Breedsprakig
- Breedte
- Breedtecirkel
- Breedvoerig
- Breefok
- Breek-al
- Breekbaar
- Breekbeitel
- Breekmeel
- Breeksch
- Breeksteen
- Breektuig
- Breel
- Breeuwen
- Breeuwer
- Breeuwersknecht
- Breeuwhamer
- Breeuwmes
- Breeveertien
- Brei
- Breiboekje
- Breidel
- Breidelen
- Breidelloos
- Breidopje
- Breien
- Breigaren
- Breihout
- Breijuffrouw
- Breilap
- Breiltje
- Brein
- Breinaad
- Breinloos
- Breinontsteking
- Breipatroon
- Breisajet
- Breisel
- Breister
- Breitobbetje
- Breivrouw
- Breizak
- Brekebeen
- Breken
- Breker
- Brekespel
- Breking
- Brekingsaanwijzer
- Brekingshoek
- Brekingsindex
- Brem
- Bremer
- Bremerblauw
- Bremkapper
- Bremmen
- Bremraap
- Bremraapachtig
- Brems
- Bremstruik
- Bremzout
- Brengen
- Bres
- Bresbatterij
- Bresschot
- Bressen
- Bretel
- Breukband
- Breukbeklemming
- Breukbelasting
- Breukig
- Breukkruid
- Breukmeester
- Breukopening
- Breuksnijder
- Breuksteen
- Breukvlakte
- Breukzak
- Breve
- Brevet
- Breveteeren
- Breviarium
- Breviatuur
- Brevier
- Breviter
- Bricole
- Bricolschot
- Bricornasteen
- Brief
- Briefdrager
