Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Boutvast
- Boutveer
- Boutziek
- Bouw
- Bouwaarde
- Bouwalm
- Bouwambacht
- Bouwbedrijf
- Bouwblok
- Bouwblokontwerp
- Bouwboer
- Bouwcommissie
- Bouwdoos
- Bouwen
- Bouwer
- Bouwerij
- Bouwfeest
- Bouwgereedschap
- Bouwheer
- Bouwhut
- Bouwhygiëne
- Bouwkeur
- Bouwkunde
- Bouwkundig
- Bouwkundige
- Bouwkunst
- Bouwkunstenaar
- Bouwland
- Bouwlustig
- Bouwmaal
- Bouwman
- Bouwopzichter
- Bouwplaats
- Bouwpolitie
- Bouwsel
- Bouwspeculatie
- Bouwsteen
- Bouwstelsel
- Bouwstijl
- Bouwstof
- Bouwstuk
- Bouwterrein
- Bouwtijd
- Bouwvak
- Bouwval
- Bouwvallig
- Bouwveld
- Bouwverordening
- Bouwvloot
- Bouwwerk
- Bouwziek
- Bouwziekte
- Boven
- Bovenaan
- Bovenaangehaald
- Bovenaardsch
- Bovenal
- Bovenarm
- Bovenarms
- Bovenband
- Bovenbank
- Bovenbedoeld
- Bovenbeen
- Bovenberghout
- Bovenbewoner
- Bovenblad
- Bovenblijven
- Bovenboezem
- Bovenbram
- Bovenbroek
- Bovendams
- Bovendek
- Bovendeur
- Bovendien
- Bovendorpel
- Bovendrijven
- Boveneinde
- Bovengat
- Bovengemeld
- Bovengestel
- Bovengevel
- Bovenglas
- Bovengoed
- Bovengreep
- Bovengrietje
- Bovengrond
- Bovengrondsch
- Bovenhalen
- Bovenhals
- Bovenhand
- Bovenhands
- Bovenhandsch
- Bovenhelft
- Bovenhouden
- Bovenhuid
- Bovenhuis
- Bovenin
- Bovenjongen
- Bovenkaak
- Bovenkajuit
