Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Begrootingscijfer
- Begruizen
- Begunstigde
- Begunstigen
- Begunstiger
- Begunstiging
- Behaaglijk
- Behaagziek
- Behaard
- Behagelen
- Behagen
- Behakken
- Behalen
- Behalve
- Behameren
- Behandelen
- Behandeling
- Behang
- Behangdoek
- Behangen
- Behanger
- Behangerij
- Behangersbij
- Behangersgereedschap
- Behangsel
- Behangselpapier
- Beharen
- Behartigen
- Behartigenswaardig
- Beheer
- Beheerder
- Beheeren
- Beheerschen
- Beheerscher
- Beheien
- Beheinen
- Beheksen
- Behelp
- Behelpen (zich)
- Behelzen
- Behemot
- Behendig
- Behennoot
- Behenolie
- Behept
- Behoeden
- Behoeder
- Behoedmiddel
- Behoedzaam
- Behoef
- Behoefte
- Behoefteschip
- Behoeftig
- Behoeven
- Behooren
- Behoorlijk
- Behoud
- Behouden
- Behoudend
- Behoudenis
- Behoudens
- Behouder
- Behoudsman
- Behoudzucht
- Behouwen
- Behuild
- Behuisd
- Behuizing
- Behulp
- Behulpelijk
- Behulpzaam
- Behuwd
- Behuwdbroeder
- Behuwelijken
- Behuwen
- Bei
- Beiaard
- Beiaarddrager
- Beiaarden
- Beiaarder
- Beide
- Beidegaar
- Beiden
- Beiderhande
- Beiderzijds
- Beier
- Beieraar
- Beierd
- Beieren
- Beiersch
- Beige
- Beignet
- Beijveraar
- Beijveren (zich)
- Beijzelen
- Beiram
- Beitel
- Beitelaak
- Beitelaar
- Beitelegge
