Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie S
- SLOTENMAKERSGEREEDSCHAP
- SLOTGANGEN
- SLOTKAPITTEL
- SLOTVAL
- SLOTVAST
- SLOTVERS
- SLOVEN
- SLOVER
- SLUCHTER
- SLUIER
- SLUIERADDER
- SLUIEREN
- SLUIERFLOERS
- SLUIF
- Sluik
- SLUIKEN
- SLUIKER
- SLUIKERIJ
- SLUIKGOED
- SLUIKS
- SLUIKSCH
- SLUIKSPIL
- SLUIMER
- SLUIMERAAR
- SLUIMERACHTIG
- SLUIMEREN
- SLUIMERIG
- SLUIMERKUSSEN
- SLUIP
- SLUIPDEUR
- SLUIPEN
- SLUIPEND
- SLUIPER
- SLUIPHAVEN
- SLUIPSWIJZE
- SLUIPTRAP
- SLUIS
- SLUISBALK
- SLUISTEREN
- SLUISTOCHT
- SLUISVLOER
- SLUITAPPEL
- SLUITEN
- SLUITER
- SLUITGAT
- SLUITINGSUUR
- SLUITJAS
- SLUITKETTINKJE
- SLUITKLAMP
- SLUITPAN
- SLUITPLAAT
- SLUITREDE
- SLUITREGEL
- SLUITZEGEL
- SLUIZENBOUW
- SLUMPOT
- SLUNGEL
- SLUNGELEN
- SLURF
- SLURFDIER
- SLURP
- SLURPDRAGENDEN
- SLURPEN
- SLUTS
- SLUUK
- SLUW
- SMAAD
- SMAADNAAM
- SMAAK
- SMAAKBEKER
- SMAAKLOOS
- SMAAKTEPELTJE
- SMAAKVOL
- SMAAKZENUWEN
- SMAALDICHT
- Smacht
- SMACHTEN
- SMACHTEND
- SMACHTERIG
- SMACHTLAP
- SMADELIJK
- SMADEN
- SMADEND
- SMADER
- Smak
- SMAKBORD
- SMAKELIJK
- SMAKELOOS
- SMAKEN
- Smakken
- SMAKKER
- SMAKKERD
- SMAKMUIL
- SMAKMUILEN
- SMAKSCHIP
- SMAKTANDEN
- SMAKTOUW
- SMAKZEIL
- SMAL
- SMALBEKKEN
