Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Onzoenbaar
- Onzoet
- Onzondig
- Onzuiver
- Ooft
- Ooftboom
- Oog
- Oogagaat
- Oogappel
- Oogarts
- Oogelijn
- Oogen
- Oogenblik
- Oogenblikkelijk
- Oogendienaar
- Oogenschijn
- Oogenschijnlijk
- Oogenschouw
- Oogentaal
- Oogenting
- Oogentroost
- Ooggetuige
- Oogglas
- Oogheelkunde
- Oogjesgoed
- Oogkamer
- Ooglid
- Ooglijder
- Ooglijdersgesticht
- Ooglijk
- Oogluikend
- Oogluiking
- Oogmaat
- Oogmeester
- Oogmerk
- Oogonderzoek
- Oogontsteking
- Oogpunt
- Oogspits
- Oogst
- Oogstdag
- Oogsten
- Oogstfeest
- Oogstraal
- Oogsttijd
- Oogtand
- Oogverblindend
- Oogvijs
- Oogvlies
- Ooi
- Ooienscheper
- Ooievaar
- Ooievaarsbeen
- Ooievaren
- Ooilam
- Ooit
- Ook
- Oöliet
- Oolijk
- Oolijkerd
- Oom
- Oomsdochter
- Oomskind
- Oomzegger
- Oonen
- Oonschaap
- Oor
- Ooraap
- Oorbaar (1)
- Oorbaar (2)
- Oorbag
- Oord (1)
- Oord (2)
- Oordeel
- Oordeelaar
- Oordeelen
- Oordeelkunde
- Oordeelkundig
- Oordeelsdag
- Oordeelskracht
- Oordeelvelling
- Oordoekje
- Oorfazant
- Oorgebrek
- Oorkonde
- Oorkondenboek
- Oorkonkel
- Oorkoter
- Oorkrab
- Oorkussen
- Oorlam
- Oorlap
- Oorliët
- Oorlof
- Oorlog
- Oorlogen
- Oorlogsammunitie
- Oorlogsdaad
- Oorlogsgezind
- Oorlogsgod