Gepubliceerd op 02-09-2018

Edel

betekenis & definitie

EDEL, bn. en bw. (-er, -st), voortreffelijk, uitmuntend, wars van alle laagheid; een edel mensch, een edel hart, edele gevoelens, daden, bedoelingen;

verheven; eene edele ziel, roeping, karakter;
— als vereerende toevoeging, vgl. U Edele, Weledel, Edelachtbaar;
— uitstekend, voortreffelijk in zijne soort: een edel ras, paard, dier;
— edele metalen, die niet roesten, inz. goud, zilver en platina;
— edele steenen, edelgesteente;
— eene edele plant, veredeld, teer, niet bestand tegen ons klimaat;
— adellijk, van adel: van edele geboorte, edelman;
— edel, arm en rijk maakt de dood gelijk, de dood spaart niemand;
— grootmoedig: edel denken, handelen, te werk gaan;
— dat is nog eens edel van u, grootmoedig.