DREUNEN, (dreunde, heeft gedreund), sterk trillen, gepaard gaande met een dof geluid: het huis dreunt als die zware wagens voorbijgaan; die kanonnen doen alles dreunen;
— dof en zwaar weerklinken, met eene trilling gepaard gaande: een dreunende donderslag; dreunende kanonschoten;
— bel maar, dat het huis dreunt, dat het in het geheele huis weerklinkt;
— op eene eentonige manier lezen, opzeggen, vgl. opdreunen. DREUNING, v. (-en).