Gepubliceerd op 01-09-2018

Citroen

betekenis & definitie

CITROEN, m. (-en), de vrucht van den citroenboom (zuur sap bevattende en geel van kleur); het sap van een citroen; jenever, brandewijn op citroenschillen; vgl. citroentje;

— (spr,) weggeworpen worden als een uitgeknepen citroen, gezegd van iemand die verstooten, aan zijn lot overgelaten wordt, nadat men van hem genoten of van zijne diensten gebruik gemaakt heeft; ook iem. uitknijpen als een citroen;
— (spr.) iem. knollen (of appelen) voor citroenen verkoopen, iem. bedriegen, iets op de mouw spelden, iets wijsmaken.