BODEMSTUK, o. (-ken), (aan vaatwerk) een der stukken waaruit een bodem wordt samengesteld; de geheele bodem;
— (aan een stoomcilinder) plat deksel op den opstaanden rand ingezonken;
— een der zware balken waarop het geraamte van een stoomwerktuig gesteld wordt;
— zool van een rolpaard of scheepsaffuit;
— achterste gedeelte van een voorlaadvuurmond.