Gepubliceerd op 01-09-2018

Bier

betekenis & definitie

BIER, o. [mv. (-en), in de bet. van soorten van bier, drank uit hop en koren gebrouwen;

— op een bier genoodigd zijn, uitgenoodigd zijn te komen bierdrinken;
dood bier, verschaald, niet meer schuimend;
— een bier, een half bier, glas, heel of half vol met bier;
— hij is boven zijn bier, hij is dronken;
— jong bier moet gisten, vergoelijkend gezegd, wanneer jongelui zich te dartel of uitgelaten gedragen;
— een vaatje zuur bier, eene ongehuwde dochter die boven de 25 jaren komt een huis vol dochters is een kelder vol zuur bier;
— het is geen klein bier. 't is eene zaak van belang, ’t is de moeite waard.