Gepubliceerd op 01-09-2018

Bezoek

betekenis & definitie

BEZOEK, o. (-en), het bezoeken een bezoek aan een museum;

— een bezoek bij iemand brengen, afleggen, beleefdheidsbezoek, visite;
— op bezoek zijn, gaan, op visite;
— de personen die op bezoek zijn, komen bezoek hebben, krijgen;
— 't bezoek is gelukkig weer weg, de bezoekers;
— bezoeken van rouwbeklag kunnen niet afgewacht worden;
— ’t bezoek neemt toe, er komen meer bezoekers in de stad, het museum enz.