BEZOEDELEN, (bezoedelde, heeft bezoedeld), (dicht, in hoogeren stijl) bevlekken, besmetten een bezoedeld kleed; (fig.) een bezoedelde naam, waaraan schande kleeft;
— een bezoedeld geweten, waarop eene misdaad drukt;
— zijne handen met onschuldig bloed bezoedelen, iem. onschuldig dooden;
— zich bezoedelen, zich besmetten; (fig.) zich met een schelmstuk bezoedelen, zich aan een schelmstuk schuldig maken. BEZOEDELING, v. (-en), bevlekking.