BEWEEGLIJK, bn. bw. (-er, -st), beweging toelatend die beenderen zijn beweeglijk verbonden;
— kinderen zijn beweeglijk van aard, zich gaarne bewegend;
— hij is beweeglijk van gelaat, zijne gemoedsaandoeningen teekenen zich dadelijk op zijn gelaat af;
— vatbaar voor indrukken een beweeglijk gemoed;
— een beweeglijk mensch, druk, ongedurig;
— (w. g.) beweeglijk goed, roerend goed. BEWEEGLIJKHEID, v.