BEDIENAAR, m. (-s, ...aren), iem. die bedient, inz. in bedienaar van het goddelijk woord, geestelijke, predikant; (R. K.) bedienaar des outaars, de priester; bedienaar der H. Mis, de koorknaap of acoliet; bedienaar des vormsels is de bisschop,
— bedienaar ter begrafenis, bidder, aanspreker, lijkbezorger.