Gepubliceerd op 31-08-2018

BALANS

betekenis & definitie

v. (-en), weegwerktuig bestaande uit een hefboom met gelijke armen aan (op) welker uiteinden schalen zijn opgehangen (geplaatst), ééne voor de gewichten en ééne voor het te wegen voorwerp; weegschaal;

— Romeinsche balans, weegwerktuig met een verplaatsbaar vast gewicht aan de eenen arm, unster;
— evenwicht: iets in balans houden;
— (stoomw.) hefboom waarbij aan den eenen arm de zuigerstang, aan den anderen de drijfstang en de pompstangen zijn bevestigd;
— (bruggenbouw) het beweegbaar gedeelte eener ophaalbrug, dat op het hameigebint rust;
— (wev.) deel eener jaquardmachine;
— (hand.) eindrekening van het grootboek de balans opmaken, afsluiten; eene zuivere balans; eene geflatteerde balans, waarin verschillende posten van het actief met opzet te hoog zijn gewaardeerd;
— de balans sluit niet, de rekening komt niet goed uit;
— (fig.) de balans opmaken, goed en kwaad, voor- en nadeel, het voor en het tegen wegen;
— (gymnast.) toer waarbij men zich met gestrekte armen boven den rekstok in horizontale richting in evenwicht weet te houden.