Gepubliceerd op 31-08-2018

AFZINGEN

betekenis & definitie

Afzingen (zong af, heeft en is afgezongen), iem. van de wijs afzingen, een medezanger door verkeerd zingen in de war brengen, zoodat hij van de wijs raakt;

— (scherts., w. g.) iem. iets afzingen, iem. door zingen (vleien, mooi praten) bewegen iets te geven of toe te staan;
— (een lied) geheel en al ten einde zingen het lied was juist afgezongen;
— (Zuidn.) een doode afzingen, een lijk afzingen, bij de uitvaart al de vereischte kerkzangen zingen;
— tot vervelens toe zingen; een zang zoo dikwijls opdreunen, dat het eentonig en afgezaagd wordt: nooit is het liedje afgezongen van „ Aap, wat heb je mooie jongen !”;
— (de stem, den adem, of de borst die deze vertegenwoordigt) uitputten door veel of langdurig zingen hij heeft zijne stem geheel en al afgezongen;
— zich afzingen, zich afmatten door veel of langdurig te zingen zij heeft zich gisteren op het concert zóó afgezongen, dat zij er heesch van was.

< >