Gepubliceerd op 31-08-2018

AFWIJZEN

betekenis & definitie

Afwijzen (wees af, heeft afgewezen), (personen die iem. komen bezoeken of hem wenschen te spreken) onverrichter zake wegzenden, niet toelaten, niet ontvangen: zij liet mij afwijzen en wilde mij niet te woord staan; de hospita had strengen last ieder die zich aanmeldde, af te wijzen;

— iem. niet afwijzen, zorg dragen dat hij wel toegelaten of ontvangen wordt;
— iemand aan de deur afwijzen, hem niet veroorloven binnen te treden;
— zich niet laten afwijzen, er niet in berusten, dat men niet toegelaten of ontvangen wordt;
— (personen die huisvesting, gastvrijheid of eene veilige wijkplaats komen vragen) ongetroost wegzenden, niet opnemen hij wilde den vluchteling, nu die eenmaal zijn drempel betreden had, niet afwijzen;
— (personen die als lid van eene vereeniging, als deelgenoot of toeschouwer van eene handeling wenschen toegelaten te worden) den toegang ontzeggen: staatsbeambten die bij plechtige gelegenheden zoodanige vreemdelingen, als niet bewezen van goeden adel te zijn, afwezen;
— na afgelegd examen den verlangden graad of de verlangde bevoegdheid niet toekennen hij is op zijn examen afgewezen; van de twintig candidaten zijn er veertien geslaagd en zes afgewezen;
— onverhoord laten Jezus wijst geen smeekende af;
— weigeren iem. tot echtgenoot aan te nemen zij heeft hem eenmaal afgewezen, in weerwil dat zij hem liefhad;
— het meisje was hem niet ongenegen, maar de vader had, hem afgewezen, omdat hij te arm was, zijn huwelijksaanzoek afgeslagen;
— (fig.) van de hand wijzen, afslaan, weigeren iets te aanvaarden of zich te laten welgevallen: een aanbod, een eerbewijs, eene belooning enz. afwijzen;
— iemands hand afwijzen, weigeren iem. tot echtgenoot aan te nemen;
— lof, eer, roem, eene verdienste enz. afwijzen, verklaren dat men er geene aanspraak op heeft of ze niet begeert;
— niet aannemen, niet toestaan, van de hand wijzen, weigeren een verzoek, eene bede, eene uitnoodiging, een voorstel, gestelde voorwaarden enz. afwijzen;
— een voorstel afwijzen (van eene vergadering gezegd) niet aannemen, verwerpen, afstemmen;
— een last, eene taak enz. afwijzen, weigeren zich ermede te belasten;
— op een verzoek afwijzend beschikken, eene beschikking geven, waarbij het verzoek geweigerd wordt;
— een verzoek enz. afwijzend beantwoorden, het met eene weigering beantwoorden eene afwijzende beschikking, een afwijzend antwoord;
—bij rechterlijke uitspraak niet ontvankelijk of ongegrond verklaren, aan den eischer ontzeggen zijn eisch is door de rechtbank afgewezen;
— (Zuidn. en gew.) niet goedkeuren in u vindt hij veel meer goed te keuren en veel meer na te volgen, dan wel te berispen of af te wijzen;
— (veroud. rechtst.) iem. iets afwijzen, bij rechterlijke uitspraak hem het recht op of tot iets ontzeggen;
— door kracht van tegenstand doen aftrekken of beletten te naderen het gelukte tot viermalen toe de vijandelijke ruiterij af te wijzen; (fig.) langs het strand kruisten talrijke patrouilles van infanterie en cavalerie, en door dezen werd de boot afgewezen; de aanval der ruiterij werd met kracht afgewezen, afgeweerd;
— zij wijst het droombeeld af en houdt het wezen vast;
— (zaken die men ergens wil binnenbrengen) niet toelaten zijne artikels waren oorzaak, dat het blad aan de Fransche grenzen zoo dikwijls afgewezen was;
— (dicht.) aandoeningen, ervaringen, hartstochten enz. onderdrukken wij moeten die zenuwachtige verschijnselen afwijzen, anders stellen ze ons spoedig de wet;
— (w. g.) (mededeelingen, berichten, geruchten enz.) niet aannemen, als geen geloof verdienende lieden die ieder bovennatuurlijk verhaal en lichtvaardig gerucht als verzinsel of laakbare overdrijving afwijzen;
—eene afwijzende beweging, een afwijzend gebaar, teeken enz., eene beweging, een gebaar enz., te kennen gevende dat men iets weigert of afslaat;
— iem. van den weg afwijzen, hem een verkeerden weg doen inslaan, misleiden;
— (w. g. dicht.) hem wijzen op iets dat beneden is. AFWIJZING, v. (-en), weigering.