AFRITSEN, (ritste af, heeft afgeritst), (waterbouwk. en krjjgsw.) eene lijn afritsen, afbakenen door afgraven langs een gespannen koord, met de spade schuin in den grond te steken als aanwijzing en aanvang van het kielspit (zie aldaar);
— (houthandel, kuipersamb. enz ) (houtwerk) met het ritsijzer de noodige merken erin krassen;
— hoeven van paarden afritsen: de ijzers afritsen, merken. AFRITSING, v. (-en).