AFPREEKEN, (preekte af, heeft afgepreekt), eene preek, of eene reeks van preeken ten einde toe voor de gemeente uitspreken;
— een einde maken met preeken, hetzij tijdelijk, hetzij voor altijd : nu heeft hij voor vandaag af gepreekt: tweemaal is ook wél;
— de oude man heeft eindelijk afgepreekt en bekomt zijn emeritaat;
—iem. an iets af preeken, (een voornemen, een gevoelen, eene gezindheid, eene gewoonte enz.) hem door preeken (in eig. of fig. zin) ervan afbrengen, hem door ernstige redenen overreden het te laten varen ; die geestelijke heeft veel menschen van den drank afgepreekt;
— iem. iets afpreeken, het hem door preeken (in eig. of fig. zin), met ernstige redenen bewegen of aanmanen het te laten varen;
— veel en lang preeken ; hij heeft in zijn langen diensttijd wat afgepreekt