AFHELPEN, (hielp af, heeft afgeholpen), helpen afdoen (kleedingstukken, wapenen, sieraden enz), het tegenovergestelde van aanhelpen: mag ik u den mantel af helpen ?;
— helpen om van iets af te komen ; help mij even van het paard, de ladder af;
— iemand van zijn stuk af helpen, hem onder ’t spreken in de war brengen onder den schijn van hem te helpen;
— iem. van den rechten weg afhelpen, op een dwaalspoor brengen;
— helpen om van iem. of iets af te komen, bevrijd te worden : help mij toch van dien lastigen kerel af,
— kunt gij mij niet van de koorts afhelpen ? bevrijden, genezen;
— wij hebben hem mooi van zijn wijn afgeholpen, door lustig drinken opgemaakt;
— zijn vriend zal hem wel van zijn geld af helpen, zal wel zorgen, dat zijn geld opraakt;
— ik zal de jongens wel van de stoep afhelpen, wegjagen;
— ten einde toe helpen (in een winkel, de koopers).