AFDRUKKEN, (drukte af, heeft afgedrukt), iets door drukken of duwen van iets anders verwijderen ; druk die plank wat af; hij drukte de punt van zijne griffel af;
— (een geweer) afdrukken, afschieten, nu aftrekken;
— eene beeltenis of kopie overbrengen door middel van drukken: een zegel in was afdrukken; een lettervorm op het papier afdrukken;
— (phot.) van een negatief een positief maken : deze portretten zijn bij gaslicht afgedrukt;
— dat zegel drukt slecht af, laat eene slechte figuur achter;
— zich afdrukken, zijn beeld op of in iets uitdrukken of nalaten;
— (fig. dicht.) zich afdrukken, zich in iets met sprekende trekken vertoonen : in die klanken heeft zijne ziel zich af gedrukt; zijn beeld drukt zich daarin af;
— ten einde toe drukken, het bepaalde aantal afdrukken van iets vervaardigen: de krant, het laatste vel afdrukken;
— gewone term dien men op het laatste proefblad schrijft om het verlof tot afdrukken te geven, Lat. imprimatur;
— zeer veel drukken: de persen hebben de laatste maanden wat af gedrukt;
— verslijten door ermee te drukken : die letter, die plaat is af gedrukt. AFDRUKKING, v.