ACHTERSCHIP, o. (...schepen), het achterste van twee of meer schepen;
— (fig.) in het achterschip geraken, achteruitgaan in zijne zaken;
— in het achterschip zijn, in benarde omstandigheden;
— het gedeelte van een schip, achter den laatsten mast; (bij uitbr.) achter den grooten mast.