Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zwengel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. wip van een put;
2. arm van een hefboom die men op en neer, heen en weer of in ’t rond moet bewegen om iets in werking te brengen of te houden : de zwengel van een pomp, van een motor;
3. (aan een klok) dwarshout aan welks einde het klokketouw bevestigd is ;
4. zwenghout.