Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zuiger

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iem. die zuigt; — zuigvis;
2.werktuig of orgaan om mee te zuigen : deel van een toestel of machine waardoor een zuigende werking teweeggebracht wordt, in ’t alg. een in een cylinder nauwkeurig passende, zich op en neer bewegende schijf;
3. zuigbaggermacliine ;
4. tak ener plant die veel sappen naar zich toe trekt: een zuiger laten uitsnoeien; — uitloper aan een tabaksplant die tabak van mindere kwaliteit oplevert ;
5. vormeloze misgeboorte;
6. huid van een jong kalf;
7. (zeew.) mastring, mastband (op een sloep of klein vaartuig), ijzeren ring die, aan een zeil vastzittende en om een mast of spriet geslagen, dient om dat zeil langs die mast of spier te doen rijzen of zakken