Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zomers

betekenis & definitie

bn., van den aard van —, als in de zomer ; haar gewaad geurde zoel als een zomerse nacht (H. de Vries); de negen zomerse dagen van Maart; in de weerkunde spreekt men van een zomerse dag, als de temp. boven 25° C. komt; — zelfst.: op zijn zomers gekleed.