I. onoverg.,
door eigen zwaarte naar de diepte, naar beneden gaan in een vloeistof: een steen zinkt in water ; hout drijft, ijzer zinkt; het schip zinkt, het loopt vol water, zodat het niet meer blijft drijven ; wij zinken, ons schip zinkt; de drenkeling zonk naar de diepte;
2. wegzakken : hij zonk tot aan de knieën in de sneeuw ; — door de grond zinken, zie Grond ; — (fig.) hij is diep gezonken, zedelijk diep gevallen ; in een diepe slaap gezonken, daarin gedompeld, verloren ;
3. dalen, zakken: de arm, het vaandel laten zinken; — niet meer blijven staan, langzaam vallen, zijgen: van zwakheid ter aarde zinken; zij zonk in mijn armen ; in het graf zinken, sterven ; — de moed laten zinken, die verliezen ;
II. overg.,
1. doen zinken: (Zuidn.) een lijk zinken, begraven ; — een put zinken (vgl. zinkput, 3.); tot het zinken van een schacht overgaan;
2. wijze v. grondbewerking waarbij de bovenste grondlaag onder de tweede gebracht wordt en de derde is losgemaakt.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk