Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zindelijk

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. zich beijverend en er op gesteld zichzelf en de voorwerpen die men gebruikt, zijn woning enz., rein te houden, net: de Hollandse huisvrouw is zindelijk; een zindelijke meid; zindelijk zijn op zijn lichaam ; — zindelijk eten, zonder morsen ; — zindelijk werken, zonder alles vuil te maken ;
2. (in een bijz. toepass.) de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zich of de dingen in zijn omgeving niet bevuilend: is de kleine al zindelijk? het is moeilijk een hond zindelijk te maken;
3. rein, schoon : een zindelijk tafelkleed; zich zindelijk houden ; alles ziet er zindelijk uit.