[het accent wisselt],
I. vrag. en vn. bw., om wat, om welke reden, met welk doel: waarom doet hij dat? hij ging heen, zonder te zeggen waarom ; ik weet wel, waarom hij zo vlijtig is ;
II. zn. o. (-s), wat antwoord geeft op de vraag waarom!, reden of oorzaak : het hoe en waarom ; wij zien het, maar het waarom blijft ons verborgen.