v.,
1. hoedanigheid van waardig te zijn ; eigenschap of omstandigheid van eerbied te verdienen of af te vergen : hij antwoordde met waardigheid ; dat is niet in overeenstemming met de waardigheid van het ambt; hij rekende dat beneden zijn waardigheid, hij achtte zich te hoog daarvoor;
2. (...heden), ambt waaraan eer en aanzien verbonden is, aanzienlijke betrekking: hij bekleedde daar de bisschoppelijke waardigheid; iem. van zijn ambten en waardigheden vervallen verklaren ;
3. (scheik.) valentie, het getal waterstof- of andere eenwaardige atomen waarmee een atoom van zeker element zich kan verbinden.