Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vuil

betekenis & definitie

I. bn. bw. (-er, -st),

1. bedorven : een vuil ei; een vuile maag hebben ; een vuile wonde ; onzuiver: vuile lucht inademen :
2. onrein, morsig : vuile handen, kleren hebben ; er vuil uit zien ; vuile straten, met modder bedekt; het is erg vuil buiten; vuile schoenen, voeten; zich vuil maken; — ergens geen water om vuil willen maken, er niet (verder) over redetwisten ; — (scheepv.) vuil water maken, door de modder zeilen zonder vast te raken ; — (zeew.) een vuil schip, welks kiel met schelpen, zeewier enz. begroeid is ;

niet helder: vuil wit;vuil bewerkt, slordig; — (spr.) vuile boter, vuile vis, met ondeugdelijke middelen kan men geen goede resultaten bereiken;

3.niet schoon, reeds gebruikt: vuil linnengoed ; de vuile was ;
4. onaangenaam, lelijk : (spr.) daar zal hij een vuile pijp aan roken, dat zal hem lelijk opbreken ; — vuil weer, buiig weer ; (fig.) het zal vuil weer geven, er zal herrie komen ; een vuile kust, met verborgen klippen bezet; — een vuile grond, waarin het anker niet houdt; — spijtig, nijdig: een vuil gezicht zetten ; iem. vuil aankijken, boosaardig ; — (gew.) vals : een vuile hond ;
5. nog niet ontdaan van het overtollige of bijkomende, nog niet gezuiverd enz. : het varken woog vuil 150 pond ; de varkens kosten vuil 10 cent het pond ; een kleed vuil snijden, rekenend op het insnijden, opdat de patronen goed samenkomen ; — (drukk.) een vuile proef, een ongecorrigeerde; — een vuile akker, waar veel onkruid op groeit;
6.. zedelijk onrein, laag, gemeen, plat: vuile taal, een vuil liedje, vuile moppen; door vuile scherts aan oor en hart bedorven (Staring); hij is vuil in zijn mond, slaat veel vuile taal uit;
7. een vuile zaal:, in tegenst. met een eerlijke ;

II. zn. o., vuilnis : het vuil opvegen, afkrabben; — onkruid; (Zuidn.) dat is oud vuil, oud nieuws; — (zeew., mv.) vuile gronden, d.w.z. gevaarlijk om over te zeilen of waarin het anker niet houdt.