(plantte voort, heeft voortgeplant)
1.verder planten: plant maar voort,
2. door planten vermeerderen, voorttelen : de wijnstok door afleggers voortplanten ; — zijn geslacht voortplanten, kinderen vóórtbrengen ; — op volgende geslachten overbrengen: een ziekte in zijn familie voortplanten ;
3. (fig.) verder verspreiden (gevoelens, meningen, haat, liefde, het geloof, kunsten en wetenschappen);
4. zich voortplanten, zijn geslacht vermeerderen, zich vermenigvuldigen ;
5. (wederk., van natuurverschijnselen) zich verplaatsen, zich verbreiden : het geluid en het licht planten zich voort door golvingen.