Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Voorloper

betekenis & definitie

m. (-s),

1. die vooruitloopt; — (fig.) voorbode : Johannes de Doper was de voorloper van Christus;hij die een latere beweging of stroming reeds aankondigt: de voorlopers van de Romantiek; — (bosb.) boom die al ter plaatse groeide voor met de boscultuur werd begonnen ; — fig., van zaken, b.v. een schoolboekje dat als inleider tot een ander dient; — deze werken kan men zien als voorlopers van een latere periode;
2. (zeew.) voorste gedeelte van een tros, een lijn ;
3. (timm.) lange en zware blokschaaf, waarmee hout in ’t ruw wordt bewerkt;
4. (bosb.) boom die veel hoger gegroeid is dan zijn buren;
5. (jag.) voorpoot van een haas.